zaterdag 31 maart 2018

Straatfotograaf in kleur

Afgelopen weekend heb ik in zijn geboorteplaats een expositie van de Antwerpse Magnum topfotograaf Harry Gruyaert (1941) bezocht. Hij volgde van 1959 tot 1961 een opleiding fotografie in Brussel. "Die opleiding trok op niets". Hij woont al jaren in Parijs, haatte België.

Dit plaatje trok hij in 1981 in de Koningsstraat in mijn woonplaats. Ik toog er vanmiddag naartoe. Het licht was anders. De paal was verplaatst. Maar wat een topfoto's kan je er nog steeds maken. De diepe zwartpartijen vindt Gruyaert sensueel. Hij zei ooit ook "Kleur is meer fysiek dan zwart-wit, dat meer intellectueel en abstract is. Als je naar een zwart-witfoto kijkt, wil je begrijpen wat zich tussen de personages afspeelt. Bij een kleurenfoto moet je onmiddellijk geraakt worden door de verschillende tinten die de situatie uitdrukken". Ik weet niet wat dat allemaal betekent. En ik kan niet zeggen waarom de foto's van Gruyaert goed zijn. Maar goed zijn ze bijna allemaal.

Na een korte stop aan de Koningsstraat toog ik naar Anderlecht. Ik ging er op zoek naar het stoplicht dat Gruyaert er in hetzelfde jaar vastlegde. Ik kon het niet vinden. Ik verlegde mijn zoektocht naar de harde kleuren van Harry. Dat het een beetje een druilerige middag was, vergemakkelijkte dat niet. Maar ik kom terug, want Anderlecht is voer voor fotografen.

Op twee van onderstaande foto's rust © Harry Gruyaert






maandag 26 maart 2018

Een man op leeftijd


Ik ben inmiddels alweer een paar jaar de veertig voorbij. En dat zie je. Kalend. Flink grijs rond de slapen. Een licht verweerde kop met, als ik er niet op let, van die borstelige wenkbrauwen. Haar in m'n oren. En een, zij het klein, bierbuikje. Blessures duren langer. Geregeld wat stram bij het opstaan. Da's allemaal te billijken. Het gaat geleidelijk en je ziet het aankomen. Maar de afgelopen maand werd ik volledig verrast en onverwacht hard geconfronteerd met mijn verval. Ik fietste naar mijn werk door het glooiende Brussel op mijn zware zwarte Hollandsche herenfiets. Dat is hard werken. In de eerste versnelling bergop. Flink stampen om niet stil te vallen. Werd ik me toch een partij ingehaald. Alsof ik haar tegenkwam. Zo snel groeide het gat tussen ons. Ze was niet alleen sneller, jonger en gracieuzer, ze was ook veel zwaarder beladen. Een peuter voorop en een stevige kleuter achter op de bagagedrager. Dit kon ik me niet laten gebeuren. Ik deed er een tandje bij. Probeerde aan te haken. Toen ik even later hijgend en met een natte rug achter haar stond bij het stoplicht, zag ik dat ze godzijdank een elektrische fiets had.

Maar het gebeurde me afgelopen week opnieuw. Een oudemannenkwaal weerhoudt me er al maanden van om te joggen. Ik zwem daarom een uurtje per week. Dat gaat wel steeds beter. Begin januari dronk ik nog een liter of vijf badwater per uur en kon ik nog geen 25 meter aaneengesloten borstcrawlen. Nu rag ik in acht slagen naar de overkant. Als ik heel goed kijk, 's ochtends voor de badkamerspiegel, dan kan ik mezelf zelfs betrappen op een beetje borstspier. Dat had ik vroeger nooit. Maar afgelopen weekend kreeg mijn oude ego weer een flinke knauw. In de baan naast me ging een man, ruim in de zeventig veel harder. Een grijze kale kop en van die oude mannen armen. Ruim in z'n vel. Als een stoomboot duwde hij zichzelf in een moordend tempo het bad door. Ik gooide mijn slagfreqentie omhoog. Flipperde extra krachtig met mijn benen. Zo hard moest ik verdemme toch ook kunnen. Maar na vijftig meter in de hogere versnelling kon ik niet meer. Hangend aan een startblok kwam ik weer op adem, mijn beslagen zwembrilletje op mijn voorhoofd. Nu pas zag ik dat de bejaarde van die grote plastic zwemvliezen aan had. Wat een geruststelling. En toch zal ik er aan moeten wennen dat ik steeds vaker, ook door zwemmers en fietsers zonder hulpstukken, zal worden ingehaald. Het zal wel wennen.