
We zaten op rode ijzeren tuinstoelen aan een wankele tafel. Het jongetje schreeuwde vanuit de kasteeltoren. We dronken een paar glazen witte wijn. Met pittige nootjes. Ik had wel een fles wijn mee kunnen brengen, bedacht ik me. Dat was altijd onze gewoonte geweest.
We dronken meer wijn. We raakten aangeschoten. Ze wilde weten waarom ik geen kinderen had. Een belangrijk onderwerp. Ik zou later geen familie hebben. Dat vond ik niet een bijster sterk argument, maar ze had geen energie om de discussie verder te voeren. We zouden het bovendien toch nooit eens worden.
Zij wilde graag nog een derde kind. Ze kon het makkelijk betalen zei ze. En ze wilde graag iemand een mooie toekomst geven. Maar nu nog niet. Kleine kinderen zijn slecht voor een huwelijk, zei ze. Veel stellen scheiden wanneer de kinderen nog klein zijn. Nu nog een derde kind, dat zou het einde van haar relatie betekenen. Op haar veertigste kon het ook gerust nog wel.
Ze verdween naar de keuken. Ik hoopte dat de maaltijd niet onder de wijn zou lijden. Ondertussen speelde ik met de kinderen. De jongen ging op de stoep liggen en ik tekende met stoepkrijt de omtrek van zijn lichaam op de klinkers. Toen ik klaar was, ging hij een meter verderop liggen en begon ik van voren af aan. Al gauw had ik vijf lichaamsomtrekken getekend. De politie maakt ook zulke tekeningen als er ergens een schietpartij ofzo is geweest.